Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Zaaknummer:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

Personen- en familierecht, procesrecht. Hof beslist de zaak zonder (verdere) mondelinge behandeling; gerechtvaardigd door misbruik van procesrecht van advocaat? Art. 279 en 362 Rv.

Gepubliceerde uitspraken in deze zaak:

Conclusie



Zaaknr: 15/03942

mr. E.M. Wesseling-van Gent

Zitting: 25 maart 2016

Conclusie inzake:

[de man]

(de man)

tegen

[de vrouw]

(de vrouw)

In deze echtscheidingszaak wordt geklaagd dat het hof het door de advocaat van de man ter zitting gedane verzoek tot verwijzing van de zaak naar een ander hof ten onrechte niet heeft opgevat als een wrakingsverzoek alsmede dat het hof vervolgens, na het sluiten van de zitting ten behoeve van onderzoek en beraad naar aanleiding van het verzoek, zonder nadere inhoudelijke mondelinge behandeling eindbeschikking heeft gewezen.

1. Feiten en procesverloop

1.1 Partijen zijn op 7 juni 1991 met elkaar gehuwd. Uit het huwelijk van partijen is geboren: [de zoon] (hierna: “[de zoon]”), op [geboortedatum] 1996. [de zoon] woont bij de man.

1.2 Bij inleidend verzoekschrift, ingekomen ter griffie van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht op 4 september 2013, heeft de vrouw de rechtbank verzocht de echtscheiding tussen partijen uit te spreken en enkele nevenverzoeken toe te wijzen, waaronder een door de man te betalen bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud.

1.3 De man heeft geen verweerschrift ingediend.

1.4 De rechtbank heeft bij beschikking van 29 januari 2014, voor zover thans van belang, de echtscheiding tussen partijen uitgesproken, bepaald dat de man maandelijks een bedrag van € 1.250,- aan de vrouw dient te voldoen als bijdrage in haar levensonderhoud en partijen bevolen tot verdeling van hun huwelijksgemeenschap over te gaan.

1.5 De man en (de inmiddels meerderjarige) [de zoon] zijn van deze beschikking in hoger beroep gekomen bij het gerechtshof ’s-Hertogenbosch en hebben daarbij - verkort weergegeven - verzocht: (i) de beschikking van 29 januari 2014 te vernietigen, (ii) opnieuw rechtdoende, de zaak terug te wijzen, primair naar een andere rechtbank dan wel, subsidiair, naar de rechtbank Limburg, locatie Roermond, (iii) meer subsidiair, de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoeken dan wel alle verzoeken van de vrouw af te wijzen dan wel de door man te betalen bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw vooralsnog op nihil te stellen, (iv) althans alsnog te beslissen dat er een zitting of nader onderzoek dan wel een nadere schriftelijke ronde (of de mogelijkheid daartoe) moet volgen en (v) te bepalen dat de vrouw met ingang van september 2013 als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de zoon] een bedrag van € 50,- dient te voldoen.

1.6 Ten tijde van de behandeling van het hoger beroep was de echtscheidingsbeschikking, gelet op het door de man ingestelde volle appel, nog niet ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.

1.7 De vrouw heeft verweer gevoerd en primair geconcludeerd tot afwijzing van de verzoeken van de man en [de zoon] en tot bekrachtiging van de beschikking waarvan beroep.

1.8 Het hof heeft de zaak op 2 april 2015 mondelinge behandeld in aanwezigheid van de vrouw, bijgestaan door mr. Rober en van mr. Graus, de procesadvocaat van de man en van [de zoon].

Van deze behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.9 Het hof heeft bij beschikking van 28 mei 2015, voor zover in cassatie van belang, de beschikking van de rechtbank bekrachtigd.

1.10 De man heeft tegen deze beschikking tijdig cassatieberoep ingesteld.

De vrouw heeft een verweerschrift ingediend, waarin zij heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2 Bespreking van de cassatiemiddelen

2.1

Het cassatieberoep, dat drie middelen bevat, is gericht tegen rechtsoverweging 3.5 en verschillende alinea’s van rechtsoverweging 3.6.1. Ten behoeve van de leesbaarheid citeer ik beide rechtsoverwegingen volledig:

“Verloop van de procedure in hoger beroep

3.5.

Mr. Graus heeft ter zitting, waarvan proces-verbaal is opgemaakt, verklaard dat hij met betrekking tot (de inhoud van) het in deze zaak ingediende beroepschrift op 28 oktober 2014 ter verantwoording is geroepen bij de president van dit hof. Mr. Graus heeft voorts verklaard dat de man en [de zoon] ter zitting niet aanwezig zijn nu mr. Graus een verzoek aan het hof zal doen buiten de aanwezigheid van de man en [de zoon].

Verder heeft mr. Graus, kort samengevat, verklaard dat door rechters is geklaagd over de inhoud van het in deze zaken door hem ingediende beroepschrift, dat hij dit beroepschrift met de president van dit hof heeft besproken en dat er ten gevolge van het een en ander thans sprake is van vooringenomenheid van het hof. Ter zitting heeft mr. Graus het hof verzocht deze zaak te verwijzen naar een ander hof.

Mr. Rober heeft namens de vrouw nadrukkelijk bezwaar gemaakt tegen het verzoek van mr. Graus en ook tegen de gang van zaken: er was een mondelinge behandeling bepaald, de vrouw rekende op behandeling van de grieven; zij wordt door het optreden van mr. Graus nu ernstig benadeeld. Zij wil al twee jaren scheiden. Mr. Rober stelt dat de man misbruik maakt van procesrecht.

Mr. Graus heeft vervolgens verklaard dat hij zich niet in staat acht de grief van de man, gericht tegen de echtscheiding, in te trekken.

De voorzitter heeft partijen medegedeeld dat al hetgeen door de advocaten naar voren is gebracht door het hof in zijn overwegingen zal worden betrokken en de mondelinge behandeling gesloten.

(…)

3.6.1.

Uit onderzoek na afloop van de mondelinge behandeling is het hof gebleken dat de president van dit hof met mr. Graus op 28 oktober 2014 onder meer over het beroepschrift in deze zaak heeft gesproken. Het feit dat door de president met mr. Graus over de inhoud van het onderhavige beroepschrift is gesproken was de rechters die deze zaak thans behandelen onbekend.

Wat er ook zij van het gesprek van de president met mr. Graus, het hof stelt vast dat mr. Graus zijn verzoek tot verwijzing naar een ander hof pas heeft gedaan tijdens de mondelinge behandeling van 2 april 2015. Mr. Rober heeft ter zitting geprotesteerd tegen de gang van zaken en het verzoek van mr. Graus. Mr. Rober heeft gesteld dat de vrouw, die al ruim twee jaar tot een echtscheiding tracht te konten, met deze gang van zaken ernstig in haar belangen wordt geschaad.

Het hof is van oordeel dat mr. Graus door zijn verzoek tot verwijzing naar een ander hof pas te doen ter zitting van 2 april 2015 ter gelegenheid van de mondelinge behandeling, misbruik maakt van procesrecht nu mr. Graus dat verzoek tot verwijzing naar een ander hof had kunnen en naar het oordeel van het hof had moeten indienen terstond nadat het gesprek met de president van het hof op 28 oktober 2014 had plaatsgevonden, althans had mr. Graus dat verzoek tot verwijzing naar een ander hof met bekwame spoed dienen te doen. Door zolang te wachten als thans het geval is heeft mr. Graus misbruik gemaakt van procesrecht en de belangen van de vrouw op ernstige wijze geschaad. Wat er ook zij van de inhoud van het verzoek tot verwijzing naar een ander hof, het hof verbindt aan de door mr. Graus gevolgde wijze van indienen van zijn verzoek het gevolg dat daaraan voorbij wordt gegaan.

Nu mr. Graus welbewust alleen en niet met zijn eigen cliënten op de mondelinge behandeling is verschenen - en daarmede ook heeft beoogd een inhoudelijke behandeling van het hoger beroep ter zitting onmogelijk te maken - verbindt het hof daaraan, gelet op de belangen van beide partijen ter zake: dat van de man en [de zoon] bij een zitting op latere termijn en dat van de vrouw bij onmiddellijke afdoening, de gevolgen die het hof geraden en juist acht. Het hof kent aan het belang van de vrouw bij afdoening zonder een inhoudelijke behandeling ter zitting een groter belang toe dan het belang van de man en [de zoon] hij een verder uitstel van afdoening. Het hof betrekt daarbij de gang van zaken tijdens de zitting, als hiervoor beschreven, het gegeven dat er na 28 oktober 2014 een zeer lange periode is verstreken en mr. Graus al die tijd voorbij heeft laten gaan zonder het hof of de wederpartij in kennis te stellen van zijn bezwaren tegen behandeling van de zaak door dit hof, en het belang van de vrouw bij ontbinding van het huwelijk binnen een termijn welke niet op onredelijke wijze wordt verlengd, zoals in casu wel dreigt te gebeuren indien er opnieuw een zitting wordt vastgesteld. Het hof acht het derhalve geraden en juist de zaak thans af te doen. Het hof tekent hierbij aan dat partijen ruimschoots de tijd hebben gehad documenten en stukken ter onderbouwing van hun stellingen voorafgaand aan de zitting in te dienen.”

2.2

Middel 1 bevat m.i. twee onderdelen.

Onderdeel 1 klaagt in de kern dat het hof heeft miskend dat het door mr. Graus op de zitting gedane verzoek tot verwijzing naar een ander gerechtshof “niets anders was” dan een tegen de behandelend raadsheren gericht wrakingsverzoek als bedoeld in artikel 36 Rv . Daartoe wordt onder verwijzing naar rechtsoverweging 3.5 van de bestreden beschikking en het proces-verbaal van de zitting aangevoerd dat vaststaat dat (i) mr. Graus ter zitting heeft medegedeeld dat hij door de president ter verantwoording is geroepen inzake het door hem in deze zaak ingediende beroepschrift, (ii) dat mr. Graus mede namens zijn cliënt ter zitting heeft medegedeeld geen vertrouwen te hebben in de behandelend raadsheren omdat sprake is van vooringenomenheid van het hof en (iii) dat mr. Graus en de man het hof hebben verzocht om de behandeling van deze zaak over te dragen omdat tevoren een oordeel over deze zaak is kenbaar gemaakt. Betoogd wordt dat voornoemde mededelingen bezwaarlijk anders kunnen worden opgevat dan als een verzoek tot wraking.

2.3

Uit het proces-verbaal van de mondelinge behandeling blijkt allereerst dat mr. Graus het hof tweemaal heeft verzocht om de zaak te verwijzen naar een ander hof, te weten:

- op pagina 2, zesde alinea, eerste volzin:

“In de kern wil ik u verzoeken de behandeling van deze zaak over te dragen aan een ander hof. (…)”

en

- op pagina 3, derde alinea:

“(…) Ik verzoek u daarom de zaak te verwijzen naar een ander hof.(…)”

2.4

De voorzitter heeft blijkens het proces-verbaal, pagina 3, laatste alinea, het betoog van mr. Graus nog eens als volgt samengevat:

“Ik vat samen: u verzoekt het hof de zaak naar een ander hof te verwijzen omdat er een gesprek heeft plaatsgevonden met de president van dit hof over de inhoud van dit beroepschrift. (…)”

2.5

Daarnaast volgt uit drie plaatsen in het proces-verbaal dat mr. Graus zijn verzoek heeft gegrond op art. 46b Wet op de rechterlijke organisatie (RO).

Zie pagina 2, zesde alinea, twaalfde volzin:

“(…) Op grond van artikel 46b van de Wet op de rechterlijke organisatie , in werking getreden in 2013, kan de rechter een zaak ter verdere behandeling verwijzen naar een andere rechtbank, indien de behandeling van de zaak door een andere rechtbank gewenst is. (…)”

Pagina 2, zevende alinea:

“Artikel 46b dient als waarborg waar vrouwe justitia voor staat, de zuiverheid van het proces en de neutrale en onafhankelijke rechter. (…)”

En ook pagina 3, eerste alinea:

“Als er een issue is met procespartijen moet er op de grond van artikel 46b een verwijzing plaatsvinden. En dat issue is dat ik op audiëntie ben gevraagd bij de president van dit hof. Ik moest mij verantwoorden voor de wijze van opstellen van processtukken in meerdere zaken, waaronder deze. (…)”

2.6

Aan het voorgaande kan nog worden toegevoegd dat in het proces-verbaal is vermeld dat mr. Graus zelf de mogelijkheid van wraking tijdens de zitting ter sprake heeft gebracht, maar daarover heeft opgemerkt dat het systeem van beoordeling van wrakingsverzoeken naar zijn mening onvoldoende afstandelijk is. Ik verwijs naar pagina 2 van het proces-verbaal, laatste alinea, laatste volzin:

“Ik wijs op de mogelijkheid van wraking van een rechter, doch deze wraking wordt beoordeeld door de eigen collega’s. Dit systeem moet meer afstandelijk worden gemaakt.”

Ook uit dit citaat kan worden afgeleid dat de raadsman van de man ter zitting heeft laten blijken dat hij er uitdrukkelijk voor heeft gekozen om géén wrakingsverzoek in te dienen.

2.7

Gelet op het hiervoor weergegeven verhandelde ter zitting behoefde het hof de verzoeken van mr. Graus niet op te vatten als een verzoek tot wraking. Door de uitdrukkelijke keuze van mr. Graus om geen wrakingsverzoek in te dienen, bestond er daarnaast geen ruimte voor het hof om het verzoek desalniettemin als wrakingsverzoek op te vatten, nu het de rechter niet is toegestaan om de rechtsgronden ambtshalve aan te vullen met een rechtsgrond die de partij niet heeft gewenst.

De klachten en het betoog van onderdeel 1 missen derhalve feitelijke grondslag en kunnen ook overigens niet tot cassatie leiden.

2.8

Onderdeel 2 klaagt dat het hof ter zitting ten onrechte heeft nagelaten te onderzoeken of de strekking van het door mr. Graus gedane verzoek was om een wrakingsverzoek in te dienen.

2.9

Deze klacht stuit allereerst af op hetgeen ik hiervoor onder 2.7 heb vermeld.

Daar komt bij dat mr. Graus niet tegen de hiervoor geciteerde samenvatting door de voorzitter van het hof van zijn verzoek heeft geprotesteerd. Dat had wel op zijn weg gelegen indien hij eigenlijk had beoogd een wrakingsverzoek in te dienen.

2.10

Middel 1 kan mitsdien niet tot cassatie leiden.

Terzijde merk ik nog op dat in cassatie niet is geklaagd over het oordeel van het hof in rechtsoverweging 3.6.1 om voorbij te gaan aan het verzoek tot verwijzing van de zaak naar een ander hof.

2.11

Middel 2 bestrijdt het gedeelte van rechtsoverweging 3.6.1 waarin het hof heeft overwogen dat mr. Graus welbewust alleen en niet met zijn cliënten op de mondelinge behandeling is verschenen en daarmee heeft beoogd een inhoudelijke behandeling van het hoger beroep ter zitting onmogelijk te maken, en vervolgens dat de belangen van de vrouw bij een afdoening van de zaak zonder inhoudelijke behandeling ter zitting zwaarder wegen dan de belangen van de man en [de zoon] bij een verder uitstel van deze afdoening.

2.12

Middel 3, dat voorwaardelijk is aangevoerd voor het geval het eerste cassatiemiddel niet slaagt, klaagt dat het hof “ten onrechte heeft overwogen in rechtsoverweging 3.5 van de bestreden beschikking dat de mondelinge behandeling wordt gesloten waarna het hof in raadkamer heeft beslist dat niet een nieuwe mondelinge behandeling zal worden gelast maar dat, zonder dat een inhoudelijke behandeling ter zitting heeft plaatsgevonden, een einduitspraak zal worden gedaan”.

2.13

Middel 2 en 3 klagen daarmee over hetzelfde, te weten over de omstandigheid dat het hof zonder inhoudelijke behandeling eindbeschikking heeft gewezen.

2.14

In de toelichting op middel 2 wordt terecht betoogd dat een inhoudelijke behandeling van het hoger beroep niet onmogelijk wordt gemaakt door het niet (in persoon) verschijnen van een partij ter zitting. Partijen kunnen immers in advocaatzaken op grond van art. 279 lid 3 Rv in verbinding met art. 362 Rv bij advocaat verschijnen ter terechtzitting in hoger beroep. Dit betekent dat het hof wel degelijk, ondanks de afwezigheid van de man en [de zoon] ter zitting, over had kunnen gaan tot een inhoudelijke behandeling van het hoger beroep. De overweging van het hof dat mr. Graus heeft beoogd om de inhoudelijke behandeling van het hof onmogelijk te maken, is derhalve onbegrijpelijk.

2.15

Uit het proces-verbaal blijkt dat het hof de zitting zonder inhoudelijke behandeling heeft gesloten omdat het de zaak wilde aanhouden om onderzoek te doen en om zich over het verzoek van mr. Graus te beraden. Een andere reden voor het sluiten van de zitting blijkt niet uit het proces-verbaal. Het was de eigen keuze van het hof om de zitting zonder inhoudelijke behandeling van het hoger beroep te sluiten; uit het proces-verbaal blijkt niet dat partijen daarom hebben verzocht.

2.16

Het beginsel van een goede rechtspleging brengt in een dergelijke situatie mee dat het hof, na afronding van het onderzoek en het beraad over het verzoek, partijen opnieuw dient op te roepen voor de voortzetting van de mondelinge behandeling. De hoofdregel is dat in verzoekschriftprocedures een mondelinge behandeling plaatsvindt, welke regel tevens geldt in hoger beroep in echtscheidingszaken. Partijen hebben in beginsel het recht hun standpunten mondeling ten overstaan van de rechter uiteen te zetten; dit is een fundamenteel beginsel van burgerlijk procesrecht dat onder meer voortvloeit uit artikel 6 EVRM. In een zaak als deze, een echtscheidingszaak waarin bovendien in eerste aanleg geen mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden, had het hof m.i. niet zonder een nadere mondelinge behandeling te bepalen eindbeschikking mogen wijzen.

2.17

De klacht van middel 2 en 3 treft derhalve doel.

3 Conclusie

De conclusie strekt tot vernietiging van de beschikking van het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch van 28 mei 2015 en tot verwijzing.

De Procureur-Generaal bij de

Hoge Raad der Nederlanden

A-G

Voor zover in cassatie van belang. Zie de beschikking van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 28 mei 2015, rov. 3.1-3.2.

Voor zover in cassatie van belang. Zie voor het procesverloop in eerste aanleg de beschikking van de rechtbank Limburg van 29 januari 2014 (rov. 1), waarnaar in rov. 1 van de beschikking ’s-Hertogenbosch van 28 mei 2015 wordt verwezen. Zie voor het procesverloop in hoger beroep rov. 2, 3.3 en 3.5 van de beschikking van het hof.

Het (ongedateerde) proces-verbaal van de mondelinge behandeling is voor eensluidend afschrift afgegeven op 18 augustus 2015.

Het cassatieverzoekschrift is op 26 augustus 2015 door de griffie van de Hoge Raad ontvangen.

De door partijen gefourneerde procesdossiers stemmen niet volledig overeen. In het procesdossier van de man ontbreken de bij het beroepschrift horende bijlagen (zijnde het procesdossier in eerste aanleg en overige stukken uit eerste aanleg dan wel de voorlopigevoorzieningenprocedure). In het procesdossier van de vrouw ontbreken de door de vrouw in hoger beroep middels V6-formulier ingediende producties B en C.

Onderdeel 1 bevat de klachten in de par. 1-5. Onderdeel 2 wordt gevormd door de klacht in par. 6. Par. 7 bevat een betoog en geen klacht.

In het cassatieverzoekschrift wordt in middel III verwezen naar art. 62b RO dat een verwijzingsbevoegdheid van een hof naar een ander hof bevat.

Vgl. HR 15 mei 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2655, NJ 1998/625. Zie met verwijzing naar dit arrest Van Mierlo, T&C Burgerlijke Rechtsvordering, art. 25 Rv, aant. 3b en Wesseling-van Gent, GS Burgerlijke rechtsvordering, art. 25 Rv, aant. 2.

Tenzij het hof op de voet van art. 279 lid 3 Rv de persoonlijke verschijning van partijen heeft bevolen. Dit valt evenwel niet uit het dossier af te leiden.

Zie art. 279 lid 1 Rv in verbinding met de art. 361 en 362 Rv voor de verzoekschriftprocedure in algemene zin. Ingevolge art. 820 lid 5 Rv gelden voor echtscheidingszaken in hoger beroep geen afwijkende bepalingen.

Vgl. HR 31 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:3076, NJ 2015/181 m.nt. W.D.H. Asser, rov. 3.4.1 en HR 15 maart 1996, ECLI:NL:HR:1996:ZC2013, NJ 1997/341 m.nt. H.J. Snijders, rov. 2.2.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature